-
1 ce
ce1 [sə],1 deze, dit; die, dat♦voorbeelden:ce jour • vandaagces derniers jours • de laatste dagenun de ces jours • één dezer dagencette femme-ci • deze vrouwcet homme-là • die man2 cette réponse! • wat een antwoord!————————ce2 [sə],c', ç' [s]♦voorbeelden:qu'est ce que c'est? • wat is dat?c'est la vérité que vous dites là • het is waar wat u daar zegtc'est à toi de jouer • het is jouw beurtc'est à pleurer • het is om te huilence n'est pas que • niet datc'est lui le coupable • híj is de schuldigesi elle pleure c'est qu'elle est malheureuse • als ze huilt komt dat omdat ze ongelukkig isun des plus agaçants médecins, si ce n'est le plus agaçant • één van de meest vervelende dokters, zo niet de meest vervelendec'est eux • zij zijn hetest-ce toi? • ben jij het?personne ne doit y entrer, fût ce mon père • niemand mag daar naar binnen, zelfs mijn vader nietce me semble • me dunktce sont eux • zij zijn hetce dont on parle • dat waarover men spreektje me réjouis de ce que vous êtes partis • ik verheug me erover dat jullie vertrokken zijn〈 formeel〉 pour ce • daarom, om die redensur ce • daaropet ce • en dat, en welce que • (dat) wattout ce que • alles wat3 ce que c'est beau! • wat is dat mooi!1. = c'; = ç'; pron1) het, dat2) (dat) wat3) wat...!4) dat2. ce, cet, cette= c'; = ç'; adj1) deze, dit, die, dat2) wat een...! -
2 quel
1 welk(e) ⇒ wie, wat, wat voor een, hoe♦voorbeelden:1 quelle heure est-il? • hoe laat is het?quelle idée! • wat een (absurd) idee!quel est le titre? • wat is de titel?je vous demande quel travail il fait • ik vraag u wat voor werk hij doetn'importe quel • onverschillig welke, wiequel qu'il soit • wie het ook is, wie het ook moge zijn= quelle; pron, adjwelk, wie, wat, wat voor een -
3 que
que1 [kə]1 die, dat ⇒ welke♦voorbeelden:malheureux que je suis! • ongelukkige die ik ben!Il est grandiose. Que tu dis! • Hij is fantastisch. Dat zeg jíj!que je sache • voor zover ik weetII 〈 vragend voornaamwoord〉1 wat?♦voorbeelden:1 qu'est-ce que la vérité? • wat is de waarheid?ne plus savoir que dire • niet meer weten wat te zeggenqu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?qu'est-ce que c'est qu'ils veulent? • wat willen ze?que faire? • wat te doen?que fais-tu?, qu'est-ce que tu fais? • wat doe je?————————que2 [kə]〈 bijwoord〉1 〈 formeel〉waarom?♦voorbeelden:1 que n'es-tu ici? • waarom ben je er niet?2 que de fois • hoeveel keer, hoe vaakque de monde! • wat een mensen!————————que3 [kə]〈 voegwoord〉1 dat3 〈 na bepaalde uitdrukkingen〉of9 〈 niet vertalen〉♦voorbeelden:1 c'est que • dat is, dat komt omdatc'est alors que • toen3 à peine … que • nauwelijks … ofje dis que non • ik zeg van neeoh! que oui • nou en ófje crois que oui • ik geloof van welque si • jawel, jazeker9 quel beau pays que la France! • wat is Frankrijk een mooi land!est-ce que tu es malade? • ben je ziek?si j'étais que de vous • als ik u was1. pron1) die, dat, welke2) wat, hetgeen3) wat?2. adv 3. conj1) dat2) dan3) opdat4) voordat5) [+ne] slechts6) indien -
4 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
5 autrement
autrement [ootrəmã]〈 bijwoord〉1 anders♦voorbeelden:(tout) autrement que • (heel) anders danil a autrement plus de talent que moi • hij heeft heel wat meer talent dan ik1. adv1) anders2) [ne...pas] niet erg, niet al te3) heel wat2. conjzo niet, anders -
6 colle
colle [kol]〈v.〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 quel pot de colle! • wat een klit!colle forte • hout-, boekbinderslijm5 quelle colle! • wat vervelend!¶ faites chauffer la colle! • dat is heel geweest!f1) lijm2) strikvraag3) (het) nablijven [straf]4) (onverwacht) proefwerk, repetitie -
7 gâter
gâter [gaatee]1 bederven ⇒ verknoeien, laten verrotten, ontsieren♦voorbeelden:1 elle est jolie et très riche, ce qui ne gâte rien! • ze is knap en schatrijk, wat ook nooit weg is!ils ne sont pas gâtés! • ze hebben ook niet veel geluk!1 bederven ⇒ verrotten, niet goed blijven♦voorbeelden:v1) bederven, verknoeien2) verwennen -
8 question
question [kestjõ]〈v.〉1 vraag2 kwestie ⇒ vraagstuk, probleem♦voorbeelden:1 question à choix multiple • meerkeuzevraag, multiplechoicevraagbelle question!, cette question! • wat een vraag!question spécieuse • strikvraagse poser des questions • zich een en ander afvragenla question de savoir si • de vraag of2 question de confiance! • kwestie van vertrouwen!poser la question de confiance • de vertrouwenskwestie stellence qui est en question • waar het over gaatla personne en question • de bewuste persoon, de persoon in kwestiemettre qc. en question • iets in twijfel trekkentout remettre en question • alles op losse schroeven zettenc'est là toute la question, là est la question • dáár gaat het omil est question de l'envoyer à l'étranger • er is sprake van hem naar het buitenland te sturende quoi est-il question? • waar gaat het over?cela ne fait pas question • dat is buiten kijfpas question! • geen sprake van, daar komt niets van in!f1) vraag2) kwestie3) foltering -
9 pastis
pastis [paasties]〈m.〉♦voorbeelden:¶ quel pastis! • wat een toestand!, wat een ellende! -
10 quel pastis!
quel pastis!wat een toestand!, wat een ellende! -
11 malheur
malheur [maalur]〈m.〉1 ongeluk ⇒ onheil, ramp, ellende♦voorbeelden:un oiseau de malheur • een ongeluksvogelcette pluie de malheur! • die vervloekte regen!〈 spreekwoord〉 le malheur des uns fait le bonheur des autres • de een zijn dood is de ander zijn broodporter malheur (à qn.) • (iemand) ongeluk brengenmalheur à lui! • wee hem!par malheur • ongelukkigerwijspour mon malheur • tot mijn schademalheur! • o jee, wat een ramp!1. mtegenspoed, ramp2. interj -
12 dose
dose [dooz]〈v.〉1 dosis ⇒ hoeveelheid, portie, dosering♦voorbeelden:une petite dose d'ironie • een snufje ironiequelle dose! • wat een onbenul!fdosis, portie -
13 femme
femme [faam]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 vrouw♦voorbeelden:femme de chambre • kamermeisjefemme de charge • werksterfemme enfant • kindvrouwtjefemme au foyer • huisvrouwfemme de lettres • schrijfstermaîtresse femme • energieke vrouwfemme médecin • vrouwelijke artsfemme de ménage • werksterprofesseur femme • lerares, vrouwelijke hoogleraarraisonnement de femme soûle • absurde redeneringfemme de mauvaise vie • slechte vrouwpetite bonne femme • klein meisjesale bonne femme • rotwijfvieille bonne femme • oud vrouwtje〈 informeel〉 bonne femme • vrouw, wijffemme vénale • veile vrouwcourir les femmes • achter de vrouwen aan zittenêtre très femme • op-en-top een vrouw zijnêtre femme à • het soort vrouw zijn datchercher femme • een vrouw zoekenprendre femme • trouwendemander pour femme • ten huwelijk vragenprendre pour femme • trouwen met→ remède1. f1) vrouw2) echtgenote2. femme(-)adj -
14 manche
manche [mãsĵ]I 〈m.〉1 heft ⇒ steel, handvat(sel)♦voorbeelden:〈 figuurlijk, informeel〉 branler au, dans le manche • wankel zijn 〈 ook figuurlijk〉; 〈 ook〉 los aan de steel zitten5 quel manche! • wat een kluns!se débrouiller comme un manche, s'y prendre comme un manche • het dom aanleggen, het stom aanpakkenII 〈v.〉1 mouw♦voorbeelden:manche kimono • kimonomouwmanche raglan • raglanmouw, aangezette mouwmanche pagode • wijd openvallende mouwretroussons nos manches! • aan het werk!, vooruit!en manches de chemise • in (zijn) hemdsmouwensans manches • mouwloos¶ faire la manche • geld ophalen, bedelenla Manche • het Kanaal→ paire1. m1) steel, handvat2) hals [viool, gitaar]3) staart [ploeg]4) been [kotelet]5) sukkel, sufferd2. f1) mouw2) manche, partij [tennis]3) slang [techniek]4) zak [schip, vliegtuig] -
15 oeuf
oeuf [uf],oeufs [eu]〈m.〉1 ei♦voorbeelden:l'oeuf de Colomb • het ei van Columbusoeuf de ferme • scharreleien forme d'oeuf • eivormigjaune d'oeuf • dooier, eigeeloeufs à la neige • nagerecht met gepocheerd eiwitschuimoeuf de Pâques • paaseioeuf au plat, sur le plat • spiegeleioeuf brouillé • roereioeuf clair • onbevrucht eioeuf dur • hardgekookt eioeuf nain • windeiplein comme un oeuf • ei-, tjok-, propvol〈 informeel〉 quel oeuf! • wat een stomkop!battre des oeufs • eieren klutsenbattre des blancs d'oeufs en neige • eiwit stijfkloppen〈 informeel〉 va te faire cuire un oeuf! • krijg de klere!étouffer dans l'oeuf • in de kiem smoren〈 spreekwoord〉 il ne faut pas mettre tous ses oeufs dans le même panier • men moet niet alles op één kaart zettentuer dans l'oeuf • in de kiem smoren1. mei2. oeufsm pl -
16 bonnet
bonnet [bonne]〈m.〉1 muts♦voorbeelden:triste comme un bonnet de nuit • heel saai, heel vervelendbonnet à poil • bontmutsun gros bonnet • een hoge pietquel bonnet de nuit! • wat een zeurpiet!prendre qc. sous son bonnet • iets op eigen verantwoording doenm1) muts2) cup [bustehouder]3) netmaag -
17 catastrophe
catastrophe [kaataastrof]〈v.〉1 ramp ⇒ onheil, (ernstig) ongeluk2 ellende ⇒ iets vervelends, ramp♦voorbeelden:catastrophe écologique • milieurampcatastrophe nucléaire • kernrampcourir à la catastrophe • zijn ondergang tegemoet gaanen catastrophe • overhaast, in allerijlatterrir en catastrophe • een noodlanding makencatastrophe! j'ai oublié ma clé! • wat een ramp! ik heb mijn sleutel vergeten!fcatastrofe, ramp -
18 cochon
cochon1 [kosĵõ]〈m.〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 des (petits) yeux de cochon • varkensoogjes, zeer kleine ogencochon de mer • bruinvis〈 informeel〉 je n'ai pas gardé les cochons avec vous • 〈 als iemand dadelijk te familiair is〉wij zijn toch geen familie van elkaar?être gros, gras comme un cochon • een vetzak zijncochon qui s'en dédit! • hand erop!————————cochon2 [kosĵõ],cochonne [kosĵon]〈m., v.〉 〈 informeel〉♦voorbeelden:2 ce cochon-là, ce cochon de X • (X,) die smeerlap¶ (eh bien,) mon cochon! • (nou, nou,) jij durft!quel cochon de temps!, temps de cochon! • wat een beestenweer!————————cochon3 [kosĵõ],cochonne [kosĵon]♦voorbeelden:1. m1) varken, zwijn2) varkensvlees2. cochon/-onnem/fviezerik, smeerlap3. cochon/-onneadj1) vies, vuil2) schunnig, schuin -
19 engouffrer
engouffrer [ãgoefree]1 in een afgrond storten ⇒ in, door een opening storten♦voorbeelden:2 quel appétit! il engouffre! • wat een eetlust, de slokop!v( s'engouffrer) -
20 manger
manger1 [mãzĵee]〈m.〉 〈 informeel〉→ boire————————manger2 [mãzĵee]4 aan-, in-, opvreten♦voorbeelden:1 on en mangerait • dat ziet er lekker uit; 〈 van een meisje〉wat een lekker snoepje!, lekker stuk is dat!il ne vous mangera pas • hij zal u niet opetenmanger comme quatre • eten voor drie4 étoffe mangée aux mites • stuk stof dat door de motten opgevreten, aangevreten iscouleur mangée par le soleil • door de zon gebleekte kleurses yeux mangent sa figure • van zijn gezicht ziet men alleen de ogenv
См. также в других словарях:
Wat Een Geluk — Infobox ESC entry song = flagicon|Netherlands Wat Een Geluk caption = year = 1960 country = Netherlands artist = Rudolf Wijbrand Kesselaar as = Rudi Carrell with = language = Dutch languages = composer = Dick Schallies lyricist = Willy van Hemert … Wikipedia
Wat Een Dag — Infobox ESC entry song = flagicon|Netherlands Wat Een Dag caption = year = 1961 country = Netherlands artist = Greetje Kauffeld as = with = language = Dutch languages = composer = Dick Schallies lyricist = Pieter Goemans conductor = Dolf van der… … Wikipedia
Een beetje — Chanson par Teddy Scholten Pays Pays Bas Sortie 1959 … Wikipédia en Français
Een beetje — Eurovision Song Contest 1959 entry … Wikipedia
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Bløf — Pays d’origine Pays Bas Genre musical Rock Années d activité Depuis 1992 Labels … Wikipédia en Français
Watersnoodwedstrijd — Unter dem Namen Watersnoodwedstrijd (niederländisch – „Flutopferspiel“; wörtlich: watersnood = „Überschwemmungskatastrophe“, wedstrijd = „Wettkampf“) wurde ein Benefiz Fußballspiel bekannt, dessen Erlös für die Opfer und Hinterbliebenen der… … Deutsch Wikipedia
Abe Lenstra — (1955) Abe Lenstra ([ ɑ:bə lɛnstɾa], * 27. November 1920 in Heerenveen; † 2. September 1985 ebenda) war ein niederländischer Fußballspieler. Er spielte seit de … Deutsch Wikipedia
Sehen — 1. All, was du siehst, urtheile nicht; all, was du hörest, glaube nicht; all, was du weisst, sage nicht; all, was du kannst, thue nicht. – Hertz, 45. 2. Alles, was ich sihe, das will ich; drumb wird mir wenig, das ist billich. Lat.: Qui lucra… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Archaic Dutch declension — was the declensional system of the Dutch language as it was prescribed the Dutch by Dutch grammarians in the 19th century. It was never spoken by Dutch people, but was required as a formality in most forms of writing. It was generally unpopular,… … Wikipedia
Netherlands in the Eurovision Song Contest 1960 — Eurovision Song Contest 1960 Country Netherlands National selection Selection process … Wikipedia